Art. 44-vragen Droneverbod (vervolg)

Geacht College,

Hierbij schriftelijke vervolgvragen conform artikel 44 van het Reglement van Orde van het Statenlid Vincent Bosch, Partij voor de Vrijheid (PVV), over een droneverbod in Zeeland.


Toelichting
Kennisgenomen hebbende van uw beantwoording op eerder gestelde Artikel 44-vragen van 20 december 2016, het Ontwerpbeheerplan Deltawateren 20151, bijbehorende concept toegangsbeperkingsbesluiten2 (verder afgekort als tbb’en), het in november 2016 vastgestelde en gepubliceerde beheerplan Deltawateren 20163 én de bijbehorende vastgestelde en gepubliceerde tbb’en4, het bezwaarschrift van Dronewatch5 en het bezwaarschrift van de KNVvL6, constateert onze fractie dat er zowel juridisch als procedureel enkele zaken mogelijkerwijs niet op orde zijn.

De fractie van de PVV heeft de volgende vragen.

1. In het algemene deel van het Ontwerpbeheerplan 2015 wordt er in zijn geheel niet gesproken over activiteiten in het luchtruim. In de gebied specifieke onderdelen wordt er louter gesproken over “burgerluchtvaart en recreatief vliegverkeer” en “laagvliegen”, waar er in de concept tbb’en van 2015 wel degelijk, in Artikel 1 nota bene, expliciet het droneverbod genoemd wordt.
In het algemene deel van het Ontwerpbeheerplan 2016 is er een bijzonder summiere passage over drones toegevoegd: “Daarbij is ook van belang om regels te stellen aan het gebruik van modelvliegtuigen/modelluchtvaartuigen (drones (UAS en RPAS) inbegrepen).”, waar in de vastgestelde tbb’en nog explicieter het droneverbod benoemd wordt.
Wat is de reden dat het aan banden leggen van drone- en modelluchtvaartuiggebruik in het Ontwerpbeheerplan 2015 integraal niet genoemd is, ondanks het expliciete verbod in de tbb’en?

2. Heeft het College deze opmerkelijke omissie opgemerkt? Zo ja, waarom heeft u dit niet gemeld? Zo nee, hoe heeft u dit kunnen missen?
3. Is het college met de PVV van mening dat deze omissie, in ieder geval, de schijn wekt bewust gemaakt te zijn? Mogelijkerwijs om geen ophef te doen ontstaan? Zo nee, waarom niet en hoe interpreteert u deze opmerkelijke omissie dan?

4. Is het college met de PVV van mening dat een dergelijke actie zou getuigen van, op z’n minst, niet transparant bestuur en zelfs neigt naar onbehoorlijk bestuur? Zo nee, waarom niet en hoe zou u zo’n actie kwalificeren?

5. Is bij het college bekend of de nieuwe tbb’en onderdeel uitmaken van de opleiding/certificering voor drone- en modelluchtvaartuigpiloten en zij zodoende kennis hebben kunnen nemen van deze nieuwe beperkingen?

6. Indien het antwoord op vraag 5 “Nee” is, is het college met de PVV van mening dat het voor drone- en modelluchtvaartuigpiloten onduidelijkheid schept als er nieuwe beperkingen van kracht gaan, waar zij niet van op de hoogte gebracht worden en niet redelijkerwijs geacht kunnen worden hiervan op de hoogte te zijn?

7. Procedureel en juridisch heeft het Ministerie van EZ bevoegdheden over het grondgebied van Natura 2000-gebieden, waar het Ministerie van I&M de bevoegdheid heeft over het luchtruim. De tbb’en zijn vastgesteld en gepubliceerd door de Staatssecretaris van EZ en daarmee het Ministerie van EZ. In de tbb’en worden besluiten genomen ten aanzien van het luchtruim, waarover formeel enkel de Minister van I&M, aangaande de burgerluchtvaart, en de Minister van Defensie, aangaande de militaire luchtvaart, de bevoegdheden genieten. Daar er voor militaire activiteiten geen beperkingen opgelegd worden, is alleen de bevoegdheid van de Minister van I&M aan de orde.
Kan het college aangeven of de Staatssecretaris van EZ het mandaat heeft gekregen van de Minister van I&M om namens hem beperkingen aangaande het luchtruim en daarmee de burgerluchtvaart op te leggen? Zo nee, wil de zin “Handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;” hetzelfde zeggen als “De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu besluiten:”? Zo nee, is de constatering van onze fractie dat de tbb’en in dat geval juridisch en formeel niet sluitend en dus onhoudbaar zijn, juist? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?

8. In de beantwoording van de eerdere Artikel 44-vragen omtrent het droneverbod stelt uw college dat “De toegangsbeperkingsbesluiten niet inhouden dat er geen dronevliegverkeer meer mogelijk is boven deze gebieden, maar dat hierover afstemming zal moeten plaatsvinden met de Provincie Zeeland in het kader van de Wet Natuurbescherming.”
Gelet op de bevoegdheden aangaande het luchtruim, zoals verwoord in vraag 7. Kunnen we uit dit antwoord concluderen dat het college middels de tbb’en nu ook bevoegdheden, dan wel een mandatering heeft gekregen om besluiten te nemen ten aanzien van het luchtruim? Zo nee, hoe is uw college dan tot dit antwoord gekomen?

9. In de beantwoording wordt gesproken over de silhouetwerking van modelluchtvaartuigen, waaronder ook drones vallen. Heeft het college kennis van de verschillende vormen van drones (quadrocopters, hexacopters, octocopters etc.)? Zo ja, hoe kunt u dan stellen dat de silhouetwerking van drones gelijk is aan die van andere modelluchtvaartuigen en daarmee gelijkend is aan die van roofvogels? Zo nee, hoe heeft u dit argument kunnen aanvoeren zonder kennis te hebben van de vormgeving van drones?

10. Heeft het college inzicht in de geluidsoverlast die de pleziervaart, in acht genomen de beperkingen volgens deze tbb’en, veroorzaakt en hoe zich dit verhoudt met drones en andere modelluchtvaartuigen? Zo nee, hoe kunt u dan beargumenteren dat er substantiële verstoring van de natuur veroorzaakt wordt, zoals u stelt in de beantwoording?

11. Is de uitspraak van de politierechter7 op 12 september 2016 in eerste instantie meegenomen bij de vaststelling van de tbb’en? Zo ja, wat is de afweging geweest de tbb’en alsnog in haar huidige vorm vast te stellen? Zo nee, waarom niet en welke invloed voorziet uw college?

Ik verzoek u vriendelijk om deze vragen schriftelijk te beantwoorden.

Hoogachtend,
Statenfractie Partij voor de Vrijheid in Zeeland
Namens deze,

Vincent Bosch
Lid Provinciale Staten van Zeeland

*Met dank aan Rob van Nieuwland, voorzitter belangenorganisatie DARPAS, voor de ondersteuning en uitgebreide toelichting én Wiebe de Jager van Dronewatch voor het leggen van het contact en de toelichting in eerste instantie.*